Nieuwe crisis in de opsporing denkbaar

Na de ‘crisis in de opsporing’ uit de jaren negentig moest de inzet van bijzondere opsporingsmethoden zo transparant en controleerbaar mogelijk worden. Ondanks de invoering van speciale wetgeving in 2000 is dat niet gelukt. Mede omdat er nieuwe opsporingsmethoden zijn bijgekomen en de internationale samenwerking is toegenomen. Een nieuwe crisis is niet ondenkbaar.

 ‘De Amerikaanse drugsbestrijdingsorganisatie DEA heeft een criminele burgerinfiltrant ingezet in Nederland. Het AD heeft de hand weten te leggen op geheime rapporten van de DEA,’ schreef het AD in juni dit jaar.  Uit de rapporten zou blijken dat infiltrant ‘Mono’ jarenlang drugscriminelen in de val heeft gelokt vanuit Amsterdam.

Het bericht leidde tot kamervragen die de minister van Veiligheid en Justitie afgelopen zomer beantwoordde. Uit een formele reactie van zijn Amerikaanse ambtgenoot maakt de minister van Veiligheid en Justitie op ‘dat in deze zaak geen sprake is geweest van een DEA-undercoveroperatie in Nederland’. De minister beklemtoont dat buitenlandse politiediensten niet zelfstandig opsporingshandelingen mogen verrichten op Nederlands grondgebied en dat zij zich moeten houden aan de Nederlandse wetgeving. Criminele burgerinfiltranten mogen hier alleen worden gebruikt bij de opsporing van terroristische misdrijven.

De K. is de hoofdverdachte in de zogenoemde Vista-zaak. Zijn advocaat Jan Hein Kuijpers kan bewijzen dat infiltrant ‘Mono’ in Nederland opsporingshandelingen heeft verricht. ‘Het blijkt uit printgegevens van telefoongesprekken van medeverdachte en uit getuigenverklaringen. De rechtbank heeft daarom ons verzoek om enkele getuigen te horen toegewezen. Maar de Amerikaanse autoriteiten hebben een verhoor van Mono geweigerd.’

Volgens de rechtbank Haarlem blijkt uit informatie van de Amerikaanse autoriteiten dat op Nederlandse bodem geen infiltratietraject heeft plaatsgevonden onder regie van de Amerikaanse autoriteiten. ‘In beginsel dient de rechtbank op de juistheid van deze informatie te vertrouwen.’ De K. is na een eis van twaalf jaar veroordeeld tot acht jaar cel en is in beroep gegaan. Kuijpers: ‘De rechtbank heeft wel A gezegd door ons verzoek te honoreren, maar door het OM gewoon ontvankelijk te verklaren geen B.’

 IRT-affaire

Twintig jaar geleden bedienden twee rechercheurs van het toenmalige Interregionale Recherche Team Noord-Holland/Utrecht (IRT) zich van criminele ‘groei-infiltranten’ en dekmantelbedrijven om zicht te krijgen op criminele organisaties. Om de infiltranten in de organisatie te laten groeien werden er 49 containers met soft drugs ‘doorgelaten’, buiten medeweten van andere politiemensen en officieren van justitie. De ‘IRT-affaire’ leidde tot een parlementaire enquête met de conclusie dat opsporingsbevoegdheden een expliciete wettelijke basis moeten hebben en de toepassing ervan zoveel mogelijk transparant en controleerbaar moet zijn. De enquêtecommissie heeft niet kunnen vaststellen of de twee rechercheurs handelden in opdracht van de DEA of het Duitse Bundeskriminalamt (BKA). Beide diensten wilden namelijk niet meewerken aan het onderzoek.

In 2000 werd de Wet Bijzondere Opsporings Bevoegdheden (Wet BOB) ingevoerd. De wet verbiedt de inzet van criminele burgerinfiltranten. Maar infiltratie, telefoontaps, direct afluisteren, stelselmatig observeren, uitlokking en anonieme getuigenverklaringen zijn binnen zekere grenzen toegestaan.

 Passieve rechters

In 2004 evalueerde het WODC de wet. De onderzoekers hebben geen hard bewijs gevonden dat buitenlandse opsporingsdiensten ‘nog steeds’ burgers of eigen politie-infiltranten inzetten in Nederland zonder toestemming van de Nederlandse autoriteiten. Maar ‘aanwijzingen’ daarvoor vonden zij wel. De Wet BOB leidt er volgens hen toe dat infiltratieoperaties naar het buitenland worden verplaatst om de belemmerende formaliteiten van de Nederlandse wet te vermijden en om de informatiebronnen beter te kunnen afschermen.

Uit de evaluatie blijkt verder dat de Criminele Inlichtingen Eenheid (CIE) van de politie informanten runt buiten de wet om. En dat de recherche ‘bezorgd’ is dat de voorgeschreven transparantie te veel inzicht geeft in de gebruikte methoden.

De conclusie is somber: de rechtmatigheid en integriteit van het criminele-inlichtingen-project in het vooronderzoek zijn vrijwel volledig afhankelijk van interne controle. ‘Het is niet gelukt het traject meer transparant en beter controleerbaar te maken.’ En als de verdediging er al in slaagt om de onrechtmatigheid van bepaalde handelingen aan te tonen ‘volgt over het algemeen geen strafprocessuele sanctie’.

 Witwassen

In het Vista-onderzoek volgde inderdaad geen strafprocessuele sanctie. En in het Spohr-onderzoek evenmin. In deze drugszaak mocht het OM informatie over de samenwerking met de DEA achterhouden omdat de verbindingsofficieren van de DEA hier geen opsporingshandelingen hebben verricht. Maar als het OM het al te bont heeft gemaakt, gaat het mis.

Bij de vervolging van vier verdachten verzweeg het OM dat één van hen een infiltrant was, die in opdracht van het Zollkriminalamt cocaïne importeerde en zo de strafbare feiten bij de drie andere verdachten had uitgelokt. De rechtbank Amsterdam verklaarde het OM daarom niet-ontvankelijk.

Volgens Bart Nooitgedagt, voorzitter van de Nederlandse Vereniging van Strafrecht Advocaten, proberen recherche en justitie informatie die zij niet mogen gebruiken soms wit te wassen door te zeggen dat deze afkomstig is van een CIE-informant. ‘Ik ben daar toevallig eens achtergekomen toen ik abusievelijk stukken toegestuurd kreeg met de stempel For Police Use Only. Daaruit bleek dat informatie niet afkomstig was van een informant maar van een  officier van justitie die informatie uit een lopend onderzoek in een andere zaak had verstrekt. Meestal kom je daar niet achter.’

 Nieuwe methoden

Niels van der Laan, advocaat bij De Roos & Pen: ‘Sinds de invoering van de Wet BOB zijn er allerlei nieuwe technieken bijgekomen, die niet wettelijk geregeld zijn. Zoals het gebruik van de IMSI-catcher en het versturen van stealth-sms’jes als peilbaken om iemands positie te bepalen. En verder de internettap, het gebruik van spyware, de inzet van webcams en allerlei lokmiddelen, zoals de lokfiets en de lokhomo. De rechter keurt al die methoden goed. Maar gezien de inbreuken op de privacy hebben ze een sterkere juridische basis nodig.’

Vaak worden de nieuwe middelen gecombineerd, zoals Jeroen Soeteman (Jebbink Soeteman Advocaten) onlangs merkte. Zijn cliënt werd op verdenking van een gewapende overval op een supermarkt langdurig geobserveerd en zijn telefoons getapt. Maar een internettap zorgde voor de doorbraak van het onderzoek. Daaruit bleek dat de cliënt op marktplaats.nl een bestelbusje had gezocht. ‘De politie heeft hem toen een bestelbusje verkocht waarin meerdere microfoons en een peilbaken waren verstopt. Dat de politie hem deze auto had verkocht werd niet gemeld in het dossier. Op de zitting zei de officier van justitie er ook niets over. Ik kwam er achter door een zinnetje in de Bob-aanvraag voor de internettap en heb daar op gewezen in mijn pleidooi.Volgens de rechtbank had het in het proces-verbaal moeten staan, maar mijn cliënt kreeg toch zeven jaar cel. We zijn in beroep gegaan.’

Uit de BOB-aanvraag en de onderbouwing daarvan kun je veel informatie halen, zegt Soeteman. ‘Maar vaak krijg je die pas op het allerlaatste moment, na lang smeken. De verdediging zou die stukken eerder moeten krijgen.’

Kuijpers: ‘In het Vista-onderzoek heeft de politie in opdracht van de officier van justitie met de telefoon van mijn cliënt sms’jes verstuurd waarin medeverdachten werden opgeroepen om de volgende dag “de rommel te gaan opruimen”. De sms’jes hadden geen effect, de volgende dag gebeurde er niets. Deze methode staat niet in de wet. Zoiets komt aan het licht via een medeverdachte. Als advocaat zie je veel wèl, maar niet alles.’

 Hardhorend

‘De internettap wordt nog niet veel gebruikt,’ zegt Nooitgedagt. Volgens strafpleiter Nico Meijering  (Meijerin Van Kleef Ficq & Van der Werf) komt dat onder meer omdat het moeilijk tappen is als iemand vaak gebruikmaakt van verschillende apparaten.

Meijering ziet een verschuiving van telefoontaps naar het opnemen van vertrouwelijke communicatie (OVC) met geplaatste microfoontjes. ‘Zo plaatste de recherche in de Vancouver-zaak een microfoon in een telefoontoestel, waardoor zij alles kon horen wat in de huis- of slaapkamer werd gezegd. En in de Passage-zaak die nu loopt beweert de recherche het geknisper van geld tellen te hebben gehoord.’

Het probleem bij OVC is dat het nog moeilijker te verstaan is wat de personen zeggen dan bij telefoontaps. En wat zij horen, maken rechercheurs vaak een interpretatie omdat de verdachten zich zouden bedienen van versluierd taalgebruik. ‘Maar voordat je kunt aantonen wat er werkelijk is gezegd, ben je zo een jaar verder. In de tussentijd zit je cliënt vast.’

Adèle van der Plas weet er alles van. Haar wegens moord tot levenslang veroordeelde cliënt Hüseyin Baybasin zou in een telefoongesprek gezegd hebben ‘to make him cold’, terwijl hij zei ‘to make him call’. Verder zou de Turkse politie volgens een getuige gesprekken hebben gemanipuleerd met behulp van een acteur. Advocaat-generaal Diederik Aben heeft de Hoge Raad onlangs geadviseerd deze getuige te laten horen en te laten onderzoeken in hoeverre manipulaties via Nederlandse tapkamers mogelijk waren.

 Internationale samenwerking

De samenwerking met de buitenlandse politiediensten maakt het sowieso lastig om de bewijsgaring te controleren. Nooitgedagt stond acht jaar geleden jongeren zonder strafblad bij, die werden uitgeleverd aan de Verenigde Staten in verband met vermeende xtc-handel. Omdat bij plea bargaining geen zitting volgt, werd het bewijs niet getoetst. ‘In één geval vroegen de Amerikanen aan Nederland om de vervolging over te nemen. Toen kwam het dossier hierheen en bleek dat de DEA de uitleveringskamer had misleid en er sprake was van uitlokking. Deze zaak loopt nog.’

Volgens de voorzitter van de Nederlandse Vereniging van Strafrecht Advocaten wordt de verdediging op achterstand geplaatst als er bewijsmateriaal uit het buitenland komt, omdat de opsporingsinstanties zich niet hoeven te verantwoorden voor wat ze op hun eigen grondgebied hebben gedaan. ‘De rechter gaat uit van het vertrouwensbeginsel.’

Volgens Jan Hein Kuijpers (Kuijpers & Van der Biezen)  is vertrouwen bij internationale samenwerking gevaarlijk. ‘Als de andere staat zegt dat de informatie rechtmatig is verkregen, kunnen de opsporingsdiensten daar doen wat ze willen. Daar is heel moeilijk iets tegen te doen.’

Jan Boksem, bijzonder hoogleraar verdediging in strafzaken in Maastricht en advocaat bij Anker & Anker, zegt hierover: ‘Bij internationale samenwerking en met CIE-informatie zijn de regels heel makkelijk te omzeilen. Maar of dat veelvuldig gebeurt, weet ik niet. Het is in ieder geval duidelijk dat de Wet BOB de opsporing absoluut niet transparant heeft gemaakt.’

 ‘Altijd binnen kaders wet’

 Het Openbaar Ministerie laat desgevraagd weten dat er bij de toepassing van nieuwe technieken en methoden ‘altijd geopereerd’ wordt binnen de kaders van het Wetboek van Strafvordering. De internettap en de IMSI catcher zijn wettelijk toegestaan. En sommige opsporingsmethoden, zoals de lokmiddelen, worden niet aangemerkt als bijzondere opsporingsbevoegdheden, maar vallen onder de algemene taakstelling en bevoegdheid van de politieambtenaar.

In het BOB-dossier geeft de politie een overzicht van alle toegepaste BOB-bevoegdheden en de resultaten daarvan. En zowel belastende als ontlastende informatie komen in het procesdossier, segt het OM. ‘Zodra het belang van het onderzoek het toelaat’ en dan ‘ruimschoots voor de zitting’ krijgt de verdediging het procesdossier met de relevante BOB stukken.

Het laatst gepubliceerde jaarverslag  van de Centrale Toetsings Commissie, die intern de inzet van bijzondere opsporingsmiddelen toetst, dateert van 2008. Sindsdien legt de commissie geen verantwoording meer af.

(Dit artikel verscheen in het Advocatenblad van 18 oktober 2012)