Ex-verdachte moet eigen onschuld bewijzen

Oud-piloot Julio Poch vecht voor een schadevergoeding, nadat Nederland hem uitwees naar Argentinië, waar hij werd vrijgesproken van meedoen aan ‘dodenvluchten’. Maakt hij kans? Normaal gesproken krijgt een verdachte die wordt vrijgesproken alleen materiële schade vergoed als hij zijn onschuld bewijst. Maar Lucia de Berk en de ‘Twee van Putten’ waren daarop een uitzondering. Maar wat als criminele huurders een XTC-lab beginnen in jouw atelier?

De NOS berichtte eerder dit jaar dat de politie ruim zes miljoen euro heeft betaald na zo’n 2500 schadeclaims, vooral ingediend na letsel door politiegeweld of beschadigingen door politie-invallen. Hoeveel de gehele overheid betaalt na claims is niet bekend. De meest recente cijfers van het CBS geven aan dat de staat in 2015 17.600 keer een schadevergoeding heeft betaald. Het aantal vergoedingen is volgens het CBS sinds 2004 bijna verviervoudigd, terwijl het gemiddelde bedrag dat werd uitgekeerd is gehalveerd tot 1.584 euro.

Er worden dus heel wat ex-verdachten gecompenseerd. Maar de overheid vergoedt lang niet alle schade. Zo vervolgde het Openbaar Ministerie de Alkmaarse notaris Bert Broekkamp, die betrokken was bij de verkoop en doorverkoop van zes huizen van de Amsterdamse woningbouwvereniging Stadgenoot. Politie en OM vermoedden fraude. Broekkamp werd in oktober 2011 van zijn bed gelicht en zat drie weken vast in het Zwolse huis van bewaring. Begin 2015 veroordeelde de Rechtbank Utrecht hem tot een jaar cel wegens witwassen, valsheid in geschrift en deelname aan een criminele organisatie.

In maart 2017 sprak het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden hem echter vrij. De stukken die Broekkamp had opgesteld, bevatten niets wat afweek van de werkelijkheid ‘en waren dan ook materieel bezien niet vals’.

Zijn advocaten Geertjan van Oosten en Jurjen de Korte dienden daarop een schadeclaim in tegen de staat. Niet alleen voor de drie weken die Broekkamp ten onrechte doorbracht achter tralies, maar ook voor de bedrijfsschade die de notaris leed door de hele kwestie en de huns inziens ‘ontzettend onzorgvul­dige’ manier waarop het onderzoek was ­uitgevoerd.

Van Oosten wijst op de zware bewijslast die rust op de schouders van een vrijgesprokene. Want ook al is zijn cliënt van alle blaam gezuiverd en heeft het gerechtshof Broekkamp in duidelijke bewoordingen vrijgesproken, voor de staat is dat niet voldoende om aan te nemen dat de verdenking achteraf bezien onterecht was. De landsadvocaat vindt trouwens namens de staat dat de rechter de claim van Broekkamp überhaupt niet inhoudelijk mag behandelen. Geertjan van Oosten: ‘De kwestie is zeven jaar oud en de staat beroept zich op verjaring van de vordering. De staat stelt doodleuk dat Broekkamp zijn claim eerder, dus vóór de uitspraak van de strafrechter, had moeten indienen. De civiele rechter ziet je aankomen als de strafzaak nog loopt.’

Dat de drempel voor een succesvolle civiele claim hoog is, ondervonden twee managers van het ABN AMRO-filiaal in de Amsterdamse Sarphatistraat al eerder. Zij werden verdacht van betrokkenheid bij wat hun advocaat Geert-Jan Knoops ‘kluisjesfraude’ noemt. Knoops: ‘De Rechtbank Amsterdam sprak hen eind 2001 vrij en zei zelfs uitdrukkelijk dat er geen redelijke grond voor de verdenking was. De twee hebben op basis van artikel 89 van het Wetboek van Strafvordering een vergoeding gekregen voor de dagen die zij ten onrechte doorbrachten in voorlopige hechtenis. En op basis van artikel 591a van het Wetboek van Strafvordering hebben zij hun advocaatkosten vergoed gekregen. Zij blijven echter zitten met een gigantische restschade, zoals het inkomensverlies wegens ontslag. Ondanks de vrijspraak krijgen zij die bij de civiele rechter niet vergoed.’ De Hoge Raad bevestigde dat in 2010.

Begaclaim

Die restschade moet een ex-verdachte zien te verhalen op grond van een onrechtmatige overheidsdaad. Een succesvolle claim moet voldoen aan de zogenoemde Begaclaim-criteria, die de Hoge Raad in 2006 formuleerde. De eerste grond houdt in dat er geen rechtvaardiging bestond voor het strafvorderlijk optreden, omdat het in strijd was met een publiekrechtelijke rechtsnorm. Dat is bijvoorbeeld het geval als er van meet af aan geen redelijk vermoeden van schuld bestond. De tweede grond houdt in dat de verdenking achteraf ongefundeerd blijkt en de eiser ten onrechte als verdachte is aangemerkt. Dat kan blijken uit een uitspraak van de strafrechter of, bij een sepot, uit de stukken in het strafdossier.

Voor een succesvolle claim tegen de staat moet de ex-verdachte zijn onschuld c.q. de onredelijkheid van de verdenking dus aantonen op basis van de stukken uit het strafdossier. In de praktijk lukt dit vrijwel alleen als de ware dader bekend wordt en de veroordeling wordt herzien.

Volgens NRC Handelsblad zou de van babymoorden verdachte verpleegster Lucia de Berk met het OM in 2010 een schadevergoeding van naar schatting 1 miljoen euro zijn overeengekomen. Haar advocaat Stijn Franken bevestigt de hoogte van het bedrag niet, maar zegt wel dat hij in de onderhandelingen met het Openbaar Ministerie geen problemen heeft ondervonden. Haar onderhandelingspositie was sterk, omdat het gerechtshof haar niet alleen had vrijgesproken, maar ook uitdrukkelijk had gezegd dat zij onschuldig was.

De ‘Twee van Putten’ kregen in 2002 door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden ieder een schadevergoeding toegekend van ruim negen ton. De twee zaten zeven jaar vast voor de moord op stewardess Christel Ambrosius. Het hof vond hun onschuld aannemelijk. Omdat zij bijna duizend dagen hun familie en kinderen moesten missen en wellicht nooit zullen worden bevrijd van de smetten die aan hen kleven, vervijfvoudigde het hof het gebruikelijke strafvorderlijke vergoedingstarief.

Ex-verdachte Robert Hörchner kreeg in juni dit jaar definitief nul op het rekest bij zijn poging een financiële compensatie te krijgen voor de teloorgang van zijn bedrijf Clip Confectie Service.

Volgens Hörchner is de verdenking tegen hem nooit redelijk geweest, want gestoeld op een foute uitwerking van een getapt telefoongesprek. In 1999 begon een bende in een bedrijfshal van zijn confectiebedrijf in Den Bosch een xtc-laboratorium, terwijl Hörchner in het buitenland zat. Zodra Hörchner hierachter kwam, probeerde hij de criminele huurders eruit te krijgen. Maar het verslag van een afgetapt telefoongesprek suggereert dat Hörchner de ruimte verhuurde en de xtc-bende dus faciliteerde. De vermeende opmerking over ‘langer huren’ werd later uit het tapverslag geschrapt, maar toen was het kwaad al geschied. Hörchner werd gearresteerd op verdenking van de productie van en handel in xtc en deelname aan een criminele organisatie. Zijn schadeclaim werd in twee instanties afgewezen. De advocaat-generaal adviseerde in april 2016 het cassatieberoep te verwerpen, onder meer vanwege de Begaclaim-criteria. De Hoge Raad volgde dat advies twee maanden later, zonder nadere motivering.

Hörchners cassatieadvocaat Jan Wouter Alt: ‘Het is in veel gevallen ondoenlijk om op basis van het strafdossier aan te tonen dat je onschuldig bent. Vooral bij sepot wegens gebrek aan bewijs. Uit het dossier moet in dat geval immers blijken dat ze de verkeerde hadden. Het onderzoek stopt doorgaans op een moment dat de onschuld niet vaststaat en dan blijkt de onschuld dus niet ondubbelzinnig uit het dossier. Het zou eenvoudiger worden als je dan ook omstandigheden en feiten kunt aanvoeren die niet in het strafdossier staan.’

Volgens Hörchner bemoeilijkt justitie de bewijsvoering door ‘sepotcode 1’ automatisch weg te laten uit het uittreksel van het gerechtelijk informatiesysteem Compas. Die sepotcode staat voor ‘ten onrechte als verdachte aangemerkt’ en is één van de middelen waarmee een verdachte onschuld kan aantonen.

De bewijsvoering hangt echter niet af van de sepotcode in de justitiële computers. In 2016 zei de minister van Veiligheid en Justitie in antwoord op Kamervragen van de SP dat de sepotgrond in de kennisgeving van niet-(verdere)-vervolging staat. Daarmee kan de ex-verdachte bij de civiele rechter aantonen waarom diens zaak is geseponeerd. Overigens werd Hörchner ondanks ‘sepotcode 1’ later toch gedagvaard, met de vrijspraken als uitkomst.

Modernisering

Dat de eiser met bewijzen moet komen, stemt overeen met de rechtsvorderlijke hoofdregel ‘wie eist, bewijst’. Maar het schuurt volgens Alt wel een beetje met de onschuldpresumptie. De Haagse advocaat pleit ervoor ex-verdachten op dezelfde manier te behandelen als andere slachtoffers van een onrechtmatige overheidsdaad. ‘Soms moet het individuele belang wijken voor het algemeen belang. In het bestuursrecht heb je het beginsel van de gelijke verdeling van de publieke lasten. De aanleg van een weg in het algemeen belang mag dan niet ten laste komen van één ondernemer, zoals een benzinepomphouder. De overheid moet diens nadeel dan compenseren. ­Dezelfde figuur zou je kunnen toepassen op strafvorderlijk optreden.’

Alt vindt steun in een column van Fred Hammerstein. Deze oud-raadsheer bij de Hoge Raad schreef medio juni in het digitale magazine Verder denken dat de schadevergoeding wegens politieoptreden onvoldoende is geregeld. Aanleiding was het NOS-bericht en de suggestie dat burgers te veel claimen. Hammerstein schrijft dat hij het ‘onrechtvaardig’ zou vinden als de overheid haar aansprakelijkheid gaat beperken, zoals de plaatsvervangend procureur-generaal bij de Hoge Raad onlangs bepleitte in een andere zaak. Volgens Hammerstein kan de politie de schadelast beter beperken door lering te trekken uit vergissingen.

Geert-Jan Knoops, ook de advocaat van Julio Poch, ziet in de modernisering van het Wetboek van Strafvordering een goede aanleiding voor verbetering. Die modernisering voorziet in een eenvoudige laagdrempelige procedure. Volgens het wetsvoorstel moet de rechter verzoeken om schadevergoeding voortaan beoordelen aan de hand van een billijkheidscriterium, waarbij deze alle omstandigheden in aanmerking moet nemen.

Naar verwachting blijven ex-verdachten dan toch vaak zitten met schade. In de memorie van toelichting staat hoe experts denken over de effecten van het nieuwe criterium. Nu heeft de gewezen verdachte in een civiele procedure alleen recht op volledige schadevergoeding als hij kan aantonen dat hij onschuldig is. Die vergoeding zou volgens de deskundigen in bepaalde gevallen lager kunnen uitvallen. Daarentegen hebben gewezen verdachten die hun onschuld in de civiele zaak níét kunnen aantonen nu nergens recht op, terwijl zij straks op grond van de billijkheid wellicht toch enigszins kunnen worden gecompenseerd.

De Europese rechtspraak noopt er volgens Knoops al toe om gewezen verdachten die hun onschuld in de civiele zaak niet kunnen aantonen toch schadeloos te stellen. ‘Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens zei in 1993 in Sekanina v. Austria dat de rechter bij de beoordeling van schadevergoedingsverzoeken moet uitgaan van de onschuldpresumptie nadat een strafzaak zonder veroordeling is geëindigd.’ Volgens het hof mag de rechter bij zijn oordeel over een schadeclaim niet openlijk twijfelen aan de onschuld van de verdachte wanneer deze definitief is vrijgesproken en de schuld dan niet gaan onderzoeken. Bij een sepot wegens gebrek aan bewijs lijkt een ex-verdachte bij een civiele claim tegen de staat weinig te hebben aan deze uitspraak. Geert-Jan Knoops staat een ruimer criterium voor en een efficiëntere procedure.

‘Curaçao is ons voorgegaan. Volgens artikel 178 en 179 van het Wet van Strafvordering van Curaçao kunnen ex-verdachten én getroffen familieleden of huisgenoten snel en gemakkelijk een schadevergoeding krijgen in verband met het voorarrest. Maar ook voor het onjuist toepassen van dwangmiddelen. Laatstgenoemde mogelijkheid kent de Nederlandse regeling nog niet. Met het oog op de uniformiteit van de rechtspraak in het koninkrijk zou de Nederlandse rechter het billijkheidscriterium ruimhartig moeten interpreteren.’

 

Dit artikel verscheen (in iets gewijzigde vorm) in het Advocatenblad