Hoe zo vertrouwen in de rechtspraak?

We moeten het vertrouwen in de rechtspraak maar weer eens meten. Volgens de laatste peiling (zie p. 8-9) nam dat in het laatste kwartaal van 2011 om onduidelijke redenen met 7% toe:71% van de Nederlanders had er toen vertrouwen in. Ik zeg niet dat zeven van de tien Nederlanders zich vergissen, maar vraag me wel af waarop zij dat vertrouwen baseren.

Onlangs benaderde een academicus mij met de volgende vragen: ‘Is de rechterlijke macht volgens u te vertrouwen? Heeft het voor een kennis van mij zin om in hoger beroep te gaan?’ Wat was mijn antwoord?

De man achter de Franse organisatie Action Justice zou hebben geantwoord: ‘Ik heb één ding geleerd. Magistraten zijn doorgaans domme mensen. Geef hen een ei, zeg hen dat ze moeten volhouden dat het rond is en ze doen het.’

Van de Belgische parlementariër, die verdacht wordt van moord op zijn vrouw, had ‘mijn cliënt’ ook geen hoopgevend antwoord gekregen. Deze verdachte signaleert ‘een vorm van autisme (…) bij sommige magistraten’ die onverschillig zijn ‘voor de pijn van hen die de macht ondergaan’.

Hoe is dat in Nederland?

Lucia de B. is helaas geen incident. Straks draait Ernest L. in de bioscoop. Het OM speelt soms vals en tunnelvisie wordt te weinig bestreden. Daar staat tegenover dat strafzaken soms opnieuw worden onderzocht, geopend of herzien als advocaten of wetenschappers aannemelijk maken dat er weer eens sprake is van een gerechtelijke dwaling. Dat wekt dan weer vertrouwen, zeker in internationaal perpectief.

De voorgelegde vragen zijn echter ingegeven door een civielrechtelijke kwestie. Een vrouw had een kleine onderneming die uit elkaar spatte. Omdat een goede financiële administratie ontbrak en veel afspraken niet op schrift stonden, is onduidelijk hoe de vennoten een en ander moeten verrekenen.

Zij stapten naar de rechter en schakelden een accountant in om een eindafrekening op te stellen.  De cijfers kreeg hij van de levenspartner van één der belanghebbenden. In zijn rapport signaleert de accountant deze intieme connectie van de cijferbron. Hij onderneemt echter niets tegen deze bedreiging van de objectiviteit, zoals dat in accountantsjargon heet. Bankafschriften heeft hij niet onderzocht, want dat was de opdracht niet.

De rechter vaart bij gebrek aan andere informatie blind op het accountantsrapport en zegt dat de vrouw, een vriendin van ‘mijn cliënt’, 40 mille moet betalen aan de twee anderen. ‘Mijn cliënt’ (ik ben geen juridisch adviseur, vandaar de aanhalingstekens) heeft de zitting bij de rechtbank bijgewoond en vond het een vreemde vertoning. ‘Het leek wel of de rechter bang was voor de advocaat van de tegenpartij.’

‘Mijn cliënt’ vreest een kongsi. ‘De echtgenoot van één van de opponenten heeft een hoge positie bij een verzekeringsmaatschappij. Krijgt mijn vriendin in hoger beroep wel een eerlijke kans? En heeft het zin om nog eens 20 mille aan advocaten uit te geven? Drie van haar vier advocaten deden vrijwel niets.’

In die eerlijke kans geloof ik wel, hoewel ook civiele rechters kunnen lijden aan tunnelvisie. Zij kan het accountantsrapport onderuitschoffelen, maar zal uiteindelijk goede cijfers op tafel moeten leggen, anders zijn hoger beroep en een advocaat inderdaad weggegooid geld. ‘U staat nu met 1-0 achter, dus u moet twee keer scoren om te winnen,’ zeg ik.

Na het gesprek vraagt hij mij om twee advocaten aan te bevelen die het hoger beroep zouden kunnen doen. Kennelijk heeft hij er vertrouwen in.

 

Deze blog verscheen ook bij Mr.