Korter pleiten

Wanneer je als advocaat maar een half uur mondeling mag pleiten wil dat nog niet zeggen dat de rechter een lange pleitnota voor een schriftelijk pleidooi zo maar mag negeren, zei de Hoge Raad onlangs. Maar dat neemt niet weg dat advocaten, rechters en raadsheren in civiele procedures korter door de bocht gaan, soms ten koste van de waarheidsvinding, zoals mijn artikel voor Mr. blijkt.

Termijnen worden ingekort, uitstelmogelijkheden beperkt en de planning aangescherpt. In vier proefprojecten wordt gezocht naar de beste manier om civiele procedures te versnellen. Advocaten vrezen dat snellere afdoening van bulkzaken leidt tot filevorming bij meer complexe zaken. En dat de kwaliteit eronder lijdt, want rechters beknibbelen al jaren op de bewijsvoering om sneller vonnis te kunnen wijzen.

 ‘Als het water hun naar de lippen stijgt, pompen ze harder. (…) Ten koste van wat zijn al die doorbuffelende rechters (…) erin geslaagd die van hen gevraagde zaaksaantallen te verstouwen?’ (…) Laten we niet afstevenen op het (…) doemscenario waarin over een aantal jaren in een parlementaire enquête moet worden vastgesteld wat er mis is gegaan in de rechterlijke macht. Laten we nu zelf kijken waar de valkuilen zitten en deze dempen.’

In deze bewoordingen schaarde Hoge-Raad-president Geert Corstens zich achter het zogenaamde ‘Leeuwarder manifest’, waarmee rechters een noodkreet slaken over de kwaliteit van de rechtspraak. Die is ernstig onder druk komen te staan door de al jaren toenemende werklast en nadruk op productie en kostenbeheersing.

Bezuinigen op waarheidsvinding

Welk offer hebben de rechters gebracht om de toevloed van steeds ingewikkelder zaken te verstouwen? Corstens hoorde dat rechters bezwijken voor de prikkels om af te zien van het horen van getuigen, ‘omdat anders de kwantitatieve doelstellingen niet worden gehaald’.

Al in 2006 voerde een onderzoeker het volgende gesprek met rechters:

‘Waar bezuinig je op?’

‘Waarheidsvinding in civiele zaken, als ik kan probeer ik om een bewijsopdracht heen te komen. Als er bijvoorbeeld maar een klein belang is.’

‘Inderdaad en ook dat je niet mee ter plaatse gaat kijken (…) dan gebruik je maar foto’s. En geen deskundigenbericht, maar liever comparitie.’

‘Of geen getuigen meer horen. Dat mag eigenlijk niet van het Hof, maar er zit nog een klein gaatje, gelukkig is dat heel klein. Maar dat gebruik je dan, je moet toch wat.’

‘Je zoekt dus de grens.’

‘Dat doet op termijn afbreuk aan de rechtspraak. De productiecijfers structureel blijven opvoeren, leidt tot uitholling.’

Margreet Ahsmann, senior rechter A bij de Rechtbank Den Haag en bijzonder hoogleraar Rechtspleging aan de Universiteit Leiden, haalde het gesprek in 2009 aan in haar preadvies voor de Nederlandse Vereniging voor Procesrecht. Cijfers van de Rechtbank Rotterdam lieten volgens haar toen zien dat het aantal bewijsopdrachten sinds 1996 grofweg was gehalveerd.

Bert de Hek, raadsheer bij het Gerechtshof Leeuwarden en één van de magistraten achter het Leeuwarder Manifest: ‘Het aantal getuigenverhoren is zeker op zijn retour. Uit cijfers van alle rechtbanken blijkt dat in 2002 nog in 18% van de zaken getuigen werden opgeroepen, terwijl dat in 2009 maar 11% was. Rechtbanken wijzen het verzoek om getuigen te horen af omdat partijen niet aan hun stelplicht zouden hebben voldaan. Daarbij wordt de lat voor de stelplicht geregeld erg hoog gelegd. Daar kun je een beetje mee spelen als rechter. In individuele zaken is dat geen bewuste keuze. Maar onbewust is het gezien de werkdruk wel verleidelijk om het verzoek af te wijzen.’

Lege handen

Bart Gerretsen, advocaat bij NautaDutilh en secretaris van de Nederlandse Vereniging voor Procesrecht: ‘Rechters hebben de neiging om de bewijsvoering over te slaan en na de comparitie meteen tot een uitspraak te komen, want een tussenvonnis levert geen geld op. Alles wordt dan afgedaan op de stelplicht of op wat er tijdens de comparitie is besproken. Het lijkt dan dat partijen hun zegje hebben kunnen doen. Maar tijdens een comparitie is lang niet altijd voldoende ruimte voor het partijdebat. Zo hadden wij een cliënt, die op verzoek van de directeur van een Nederlands bedrijf de Nederlandse nationaliteit had aangenomen. Hij zou directeur worden van de Spaanse vestiging en een kwart van de aandelen in die dochtermaatschappij krijgen. Toen kwam er een andere leiding, ontstond er ruzie en ging de zaak niet door. We zijn in Nederland gaan procederen om een schadevergoeding te krijgen. De rechter zei: er was misschien overeenstemming, maar uiteindelijk heb je het uit je handen laten vallen door te lang te blijven zeuren en de alternatieve voorstellen van de nieuwe directie niet te accepteren. Daarmee ging de rechter langs de kern van de zaak. Er was namelijk een overeenkomst, maar alleen geen contract op papier. Met getuigen wilden wij aantonen dat wel degelijk was afgesproken dat mijn cliënt een kwart van de aandelen zou krijgen. Maar zonder daarover expliciet partijen of getuigen te horen, oordeelde de rechtbank dat het Nederlandse bedrijf niet te verwijten valt dat de overeenkomst nooit op papier is uitgewerkt en er daarom toch geen sprake was van een overeenkomst. De man staat nu met lege handen. Of we de zaak mèt getuigen hadden gewonnen, weet je nooit zeker. Maar dan had ik het vonnis in ieder geval beter kunnen uitleggen en had mijn cliënt er vrede mee kunnen hebben.’

Weer mondeling

Rechtbanken speculeren erop dat de partijen wel in hoger beroep zullen gaan als het niet deugt. ‘Wij moeten bij het hof eigenlijk altijd alle getuigen horen als getuigenbewijs wordt aangeboden,’ zegt Heleen Fikkers, senior raadsheer en projectleider bij het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch. De hoven stoppen dus de gaten die rechters laten vallen. En aangezien partijen in slechts één op de tien zaken in appel gaan, valt de schade kennelijk mee.

Margreet Ahsmann twijfelt overigens aan de waarde van getuigenverhoren, omdat de verklaringen van getuigen soms niets toevoegen en na verloop van tijd niet altijd betrouwbaar zijn. Gezien de goede ervaringen in het buitenland zou Ahsmann het gebruik van schriftelijke getuigenverklaringen willen stimuleren. Advocaten horen hun getuigen dan zelf in het bijzijn van de advocaat van de wederpartij en geven de verklaring vervolgens op schrift aan de rechter. Dat werkt wel zo efficiënt.

De geschiedenis leert dat de procedures trager begonnen te verlopen toen eind negentiende eeuw het accent verschoof van mondeling naar schriftelijk procederen. En de laatste decennia probeert de rechterlijke macht weer iets van de mondelinge voortvarendheid terug te winnen.

Margreet Ahsmann: ‘Tot 2002 was er een gebrek aan concentratie in de procedure bij zowel rechters als advocaten. Nadat toen het nieuwe Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is ingevoerd, heeft de rechter een actievere rol gekregen. Hij houdt partijen aan termijnen en advocaten kunnen hun kruit niet langer droog houden. Zij moeten meteen alle feiten aandragen die van belang zijn voor de beslissing en mogen niet eindeloos aktes nemen.’

De civiele procedure concentreert zich in eerste aanleg rond de ‘comparitie’. Op de zitting probeert de rechtbank zich een goed beeld te vormen van de zaak door vragen te stellen aan partijen en advocaten de gelegenheid te geven de juridische puntjes op i te zetten.

In hoger beroep verlopen de procedures nog grotendeels schriftelijk, maar wint de ‘comparitie na aanbrengen’ snel terrein. Heleen Fikkers: ‘De comparitie zal – na aanbrengen of later in de procedure – standaard worden, zoals nu ook al het geval is in verzoekschriftprocedures. Het is heel belangrijk om te horen wat de mensen zelf vinden. En wij gebruiken de comparitie om te kijken of de mensen willen schikken. Bij vier van de tien schikkingscomparities lukt dat ook.’

Er wordt nauwelijks nog gepleit. Advocaten die willen pleiten, krijgen daarvoor maximaal drie kwartier.

Proefprojecten

Er gebeurt de afgelopen jaren dus al een en ander om zaken te bespoedigen. Maar de rechterlijke macht vermoedt dat het sneller kan. Er lopen momenteel vier proefprojecten om te zien wat het beste werkt. ‘De pilots zijn het initiatief van een groep enthousiaste rechters en raadsheren die worden gesteund door de Raad voor de Rechtspraak,’ zegt Julia Mendlik landelijk projectleider en senior rechter A bij de Rechtbank Midden-Nederland.

De Rechtbank Den Haag begon op 1 mei 2012 als eerste met het project. De Rechtbank Arnhem volgde op 1 november 2012 en heet inmiddels Rechtbank Oost-Nederland . En sinds 1 januari experimenteren ook de gerechtshoven Amsterdam en ‘s-Hertogenbosch met nieuwe reglementen en interne maatregelen. De essentie van de reglementen is dat de termijnen worden bekort en de partijen dus minder tijd krijgen om te reageren. Ook de uitstelmogelijkheden worden beperkt, terwijl overbodige tussenstappen worden overgeslagen.

De projecten verschillen van elkaar op ondergeschikte punten. Zo beperkt de pilot in Den Haag zich tot zaken die niet gecompliceerd zijn en geldt de proef in Oost-Nederland voor alle zaken. Het Gerechtshof Amsterdam experimenteert met de regiezittingen in zaken die na 1 januari 2013 zijn aangebracht. De proef bij het Hof ‘s-Hertogenbosch geldt voor alle lopende zaken en onderscheidt zich van de Amsterdamse pilot door een extra uitstelmogelijkheid. In de reglementen van de Rechtbank Oost-Nederland en het Hof Amsterdam worden eisen gesteld aan de lengte van de stukken; de Rechtbank Den Haag en het Gerechtshof ‘s-Hertogenbosch stellen die eisen niet. (Zie Processtukken afgeknepen)

Volgens Georg van Daal, advocaat bij VMW Taxand in Amsterdam, is het ‘misschien goed’ om de procederende partijen kort te houden om daardoor de procedures te bekorten. Maar de rechterlijke macht moet niet alleen maar druk uitoefenen op de partijen en hun raadslieden, zoals Albert Heijn dat doet op zijn leveranciers. ‘De rechters kunnen wel zeggen dat zij sneller vonnis zullen wijzen. Maar er is geen enkele sanctie als zij het niet halen, terwijl de partijen geen proceshandelingen meer mogen verrichten als zij te laat zijn.’

Outlook agenda’s

Dat de proeven vrijblijvend zijn voor de rechters bestrijdt Heleen Fikkers, projectleider bij het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch. ‘Rechters zijn van oudsher gewend om hun eigen agenda te beheren. Dat kan nu niet meer. De rechters zijn overgegaan op Outlook-agenda’s en er is nu een centrale planning, net als in het bedrijfsleven. In Den Haag worden zittingen bijvoorbeeld meteen gepland en moeten de partijen het aangeven als zij niet kunnen. Dat levert soms veel gepiep op.’

Maar Bas Martens, deken van Orde van Advocaten Den Haag, heeft zijn achterban nog niet horen piepen. Het enige issue op civielprocesrechtelijk gebied is een mogelijk experiment met een second opinion bij het Hof. Daarbij wordt in hoger beroep alleen het rechtbankdossier voorgelegd zonder dat er stukken worden toegevoegd en zonder comparitie van partijen.

Margreet Ahsmann: ‘In Den Haag verandert er eigenlijk alleen iets voor de advocaten van de gedaagden. Die hebben zes weken om te reageren en krijgen in beginsel geen uitstel. Maar zo’n dagvaarding komt natuurlijk niet als een verrassing, want als het goed is, heb je altijd preprocessueel contact.’

Bert de Hek: ‘Ik ben zelf jarenlang advocaat geweest. Je moet gewoon op tijd beginnen en er even voor gaan zitten. Het is wat anders wanneer je afhankelijk bent van derden die gegevens moeten aanleveren. Maar als je dan uitstel vraagt, wordt dat meestal wel verleend. De rechterlijke macht moet voorzichtig zijn met het weigeren van uitstel als beide partijen daarmee instemmen. Je mag ervan uitgaan dat de advocaat zelf het beste weet wat in het belang is van zijn cliënt.’

 Lege kast

Marc Ynzonides, advocaat bij De Brauw: ‘Niemand is tegen procesversnelling, maar schieten we hier nu heel erg veel mee op? Want wat kost het aan de andere kant? Betekent een versnelling in bulkzaken niet dat de doorlooptijden in ingewikkelder zaken verder oplopen? Ik zie nu al bij de hoven dat je in atypische zaken bijna een jaar moet wachten op een tussenarrest.’

Heleen Fikkers kan zich voorstellen dat de hoge snelheid in bulkzaken ten koste gaat van de doorlooptijden in complexe zaken. ‘Dat lijkt mij wel realistisch. Maar of het daar echt toe leidt, weten wij nog niet.’

Volgens Margreet Ahsmann hebben eerdere proeven met versnelling inderdaad dit averechtse effect gehad. Daarom moet bij de evaluatie van de proefprojecten goed worden gekeken waar de knelpunten zitten. Volgens projectleider Julia Mendlik zullen studenten bij de evaluatie ook kijken naar wat de partijen en advocaten ervan vinden.

Georg van Daal wijst alvast op het risico dat het succes in bulkzaken leidt tot meer procedures: ‘Partijen denken: laat ik het eens proberen als ik toch snel een uitkomst heb.’

Julia Mendlik is positiever gestemd en verwacht dat kortere procedures als neveneffect hebben dat zij de werkdruk van de rechterlijke macht verlichten. ‘Rechters en raadsheren worden blij als ze zien dat hun kast straks leger is.’

De Raad voor de Rechtspraak heeft alle rechters overigens laten weten dat er minder eenzijdig op productie moet worden gestuurd en dat zij minder op de kosten hoeven letten.

 

PROCESSTUKKEN AFGEKNEPEN

Niet alleen de termijnen worden bekort, in de proefprojecten moeten advocaten snoeien in hun processtukken. Dat staat op gespannen voet met de wet. Bovendien vrezen advocaten dat zij een claim aan de broek krijgen als zij hun stellingen onvoldoende mogen onderbouwen.

‘g. akte: een processtuk (…) met een omvang van in beginsel niet meer dan twee pagina’s inclusief de kop (…) De pleitmemories – repliek of dupliek daarbij inbegrepen – mogen behoudens toestemming van de rolraadsheer niet omvangrijker zijn dan twaalf pagina’s (normale marges, regelafstand minimaal 1, lettergrootte minimaal 10 punten).’

(Procesreglement Pilot Gerechtshof Amsterdam)

‘De omvang van een dagvaarding of conclusie bedraagt bij voorkeur niet meer dan 15 pagina’s A4 en die van een akte niet meer dan 4 pagina’s A4. In beide gevallen dient een lettergrootte van minimaal 11 punten te worden gebruikt met een regelafstand van minimaal 1 en een kantlijn van minimaal 4 cm. De rolrechter kan een partij bevelen tot inkorting over te gaan, indien de dagvaarding, conclusie of akte de hiervoor bedoelde omvang overschrijdt zonder dat dit wordt gerechtvaardigd door de complexiteit van de zaak, of wordt geboden door de eisen van hoor en wederhoor of de eisen van een goede rechtsbedeling. Voor zover het de dagvaarding betreft beveelt de rolrechter inkorting door het uitbrengen van een hersteldagvaarding en voor overige processtukken door vervanging van het processtuk. Daartoe zal een termijn van maximaal twee weken worden gesteld.’

(Procesreglement Pilot Rechtbank Oost-Nederland)

Verwerpelijk

Georg van Daal: ‘Een maximum van vijftien bladzijden vind ik verwerpelijk. Nog erger is dat de maatregel geen enkele wettelijke grondslag heeft en dus illegaal is.’

Marc Ynzonides, advocaat bij De Brauw: ‘Die eis is evident in strijd met het Wetboek van Rechtsvordering.’

Margreet Ahsmann vindt het belangrijk dat alle relevante gegevens in de eerste processtukken staan: ‘Ik zie hobbels bij de pilot Oost-Nederland. Volgens artikel 21 Rechtsvordering moet je alle relevante gegevens meteen in de eerste processtukken volledig en naar waarheid aandragen. Anders dan in hoger beroep heeft de procedure zich bij aanvang nog niet ontwikkeld.’

Van Daal: ‘Als het gaat om een belang van vijftig miljoen vind ik een dagvaarding van achtentachtig pagina’s niet onredelijk. Als ik een dagvaarding schrijf van minimaal veertien bladzijden met twintig producties dan krijg ik van de wederpartij een reactie van tweeënhalf keer zoveel terug. Daar moet ik dan ook weer op reageren. Mijn cliënt had er het liefst nog veertig bladzijden bij gewild. Ik schrijf een dagvaarding waar alles in staat en tijdens het pleiten herkauw ik niets. Je móet als advocaat wel alle feiten stellen, anders wordt de vordering of het verzoek afgewezen en kan de cliënt je aansprakelijk stellen omdat je je best niet hebt gedaan.’

Julia Mendlik: ‘Je moet soms zoeken wat de partijen willen. De kern is niet altijd duidelijk. De kwaliteit hangt niet altijd af van het aantal woorden. Als je iets helemaal niet noemt of onderbouwt dan wordt dat afgestraft, ja. Maar het moet in de meeste gevallen binnen 8500 woorden kunnen. Op de zitting spreek je elkaar en als het dan nog niet duidelijk is, kun je altijd nog akten wisselen.’

Margreet Ahsmann: ‘Je moet inderdaad alles stellen omdat je anders kan worden afgeschoten. Maar dat wil niet zeggen dat je per se een stuk van dertig tot vijftig bladzijden moet produceren. Als je bij de mondelinge behandeling maar de mogelijkheid hebt om je punt te maken. Het gaat immers om het verhaal. Door de open normen in het Burgerlijk Wetboek – zoals de redelijkheid en billijkheid en de zorgvuldigheidsnorm – zijn de feiten steeds belangrijker geworden in de procedure.’

Heleen Fikkers, projectleider bij het Gerechtshof ‘s-Hertogenbosch: ‘Wij hebben ook liever wat kortere processtukken, maar je moet echt alles kunnen zeggen wat nodig is. In stukken van tachtig bladzijden wordt echter vaak vier keer hetzelfde gezegd. Die kun je best inkorten. Overigens is de Rechtbank Oost-Nederland best coulant als het moet.’

Beu

Marc Ynzonides: ‘Ik vind het te kort door de bocht om te zeggen dat advocaten alles

moeten kunnen stellen. Advocaten moeten volledig, maar ook beknopt zijn. Als plaatsvervanger bij het Hof Arnhem en als cassatieadvocaat zie ik vaak stukken van andere advocaten. En als advocaat in feitelijke instanties zie ik de stukken van de advocaat van de wederpartij. Soms kun je er geen chocola van maken en zit er kop noch staart aan. In zeventig bladzijden lees je dan vier keer hetzelfde. Dat maximum van vijftien A4-tjes geeft aan dat rechters en raadsheren de lange onzinverhalen beu zijn.’

Georg van Daal: ‘Doublures en langdradigheid zijn slechts percepties van de ontvanger. De stelling van rechters dat ze het echt wel hebben gelezen en onthouden als je het één keer opschrijft, is baarlijke nonsens. Bijna iedere procederende advocaat zal je dat kunnen bevestigen. Ik heb in een procedure meegemaakt dat het Hof botweg stelde dat ik een bepaald argument niet had aangevoerd. Ik ben toen in de memorie gaan turven hoe vaak ik dat argument had aangevoerd of ernaar had verwezen. Dat bleek veertien keer te zijn. Laten we maar zeggen dat het hof daar onder de tijdsdruk kennelijk ook veertien keer overheen heeft gelezen. De volgende keer zal ik de belangrijke punten dus honderdveertien keer herhalen.’