Fraude en ik

Ik? ja, ik. ‘De lezers moeten Lex van Almelo een beetje leren kennen,’ schreef de hoofdredacteur, die graag geciteerd wordt, mij onlangs. Als Mr.-blogger moet ik meer gaan schrijven over wat mij bezighoudt. En dat is onder meer fraude.

Toen ik in 1980 afstudeerde (strafrecht & criminologie UU) was witteboordencriminaliteit een baanbrekend theoretisch concept. Vandaag de dag staan de kranten er vol van. Die aandacht is nieuw, de financieel-economische criminaliteit niet. Zij maakt meer slachtoffers dan commune criminaliteit, zeker indirect. Bedrijven en organisaties verliezen samen vijf procent van hun winst door fraude en corruptie, blijkt uit studies van de Wereldbank, het IMF, centrale banken en de Association of Certified Fraud Examiners. Omdat bij financieel-economisch geweld – op een paar zelfmoorden na – geen bloed vloeit, is de morele verontwaardiging over fraude echter veel geringer dan die over fysieke criminaliteit. Dat is weliswaar begrijpelijk, maar naar mijn idee niet helemaal terecht.

Ik ben geen hard liner, maar soms heb ik moeite met de onverschilligheid van zakelijke dienstverleners , die alles geoorloofd vinden binnen de grenzen van de wet. Als ik iets geleerd heb tijdens mijn studie dan is het wel dat die grenzen betrekkelijk zijn en dat lawful awful kan wezen. Als je een ruime definitie hanteert van fraude (onrechtmatige verrijking door bedrog) dan valt op dat fraude overal is en financieel-economische criminaliteit het normale ondernemen corrumpeert. Op mijn donkerste momenten denk ik wel eens dat frauderen eigen is aan ondernemen, omdat ondernemers nu eenmaal vaak de grenzen op zoeken en er dus vanzelf een keer overheen gaan.

Mijn sombere kijk is gevoed door de afgelopen twee jaar bezig te zijn met een 772 pagina’s tellend handboek over fraude (en fraudebestrijding), dat onlangs bij Wolters Kluwer verscheen. Samen met hoofdredacteur Erwin Muller en de fraude-experts Bob Hoogenboom en Marcel Pheijffer vormde ik de redactie. Ook schreef ik vier hoofdstukken, waarvan één coproductie met hoogleraar forensische accountancy Pheijffer.

Voor de meeste Mr.-lezers lijkt mij die coproductie het meest relevant. Die gaat over de manier waarop advocaten, notarissen, belastingadviseurs en accountants hun taak als ‘poortwachter’ vervullen. Ofwel in hoeverre zij zich laten leiden door de – mede door Jaap Winter bepleite – missie om de cliënt te behoeden voor fraude. De conclusie is grofweg dat het notariaat en de accountancy zich die maatschappelijke verantwoordelijkheid het meest aantrekken en de advocatuur en het belastingadvieswezen wel iets scherper zouden kunnen zijn tegenover hun cliënt. Het blijft daarom noodzakelijk dat het Bureau Financieel Toezicht juristen en accountants aanklaagt als die ten onrechte geen melding maken van ongebruikelijke transacties.

Aan een scherper zicht op ongebruikelijkheid kan behalve het boek vooral genoemd filmfestival bijdragen. In de editie van 2016 werden weer fascinerende documentaires vertoond, die verschillende vormen en mechanismen van fraude aanschouwelijk maken. Inspirerend en verontrustend. Een oud-rechercheur van New Scotland Yard liet bijvoorbeeld een op feiten gebaseerde voorlichtingsfilm zien over creditcardfraude door jihadisten. Daardoor werd duidelijk dat witwassen en terrorismefinanciering dicht bij elkaar kunnen liggen.

Dat bleek ook uit de documentaire van Zembla over btw-fraude voor de jihad, die de NPO op 25 oktober 2016 uitzond. Voor de bezoekers van het festival bevatte die docu weinig nieuws; voor de televisiekijker maakte die duidelijk dat juristen, die helpen bij het oprichten of doorverkopen van rechtspersonen, zich vaker zouden moeten afvragen: wat heb ik met fraude?

Dit blog verscheen ook bij Mr. online